Ver van het centrum, ver van de grachten
Aan de rand van de stad sta ik te wachten
't Is midden november, de zomer is dood
En de hemel hier boven zo hopeloos groot
De straten te breed om mezelf te verbergen
Voor de wind en de kou
Op zoek naar dwergen zoals ik
Voor mij is de voorstad te wreed
De huizen zijn hoog en zonder gordijnen
Van glas en beton, ik voel me verdwijnen
Verloren in dit perspectief zonder hoop
Nooit komt er een eind aan de straat waar ik loop
Hier tussen de flats met doorzichtige muren
Waar mensen in cellen van glas naar me turen
Nog even en dan woon ik ook in zo'n cel
De wind uit de polder, de damp uit de sloten
De vochtige stank van kanalen en goten
De mist jaagt me terug naar het hart van de stad
Naar de mensen, de warmte, mijn kamer, mijn plat
Maar de wijk is gesloopt en de huizen verdwenen
Flats in vlakten van stenen
En tussen de blokken danst gierend de wind
De voorstad rukt op en woonblokken komen
Als stenen soldaten, vertrappen de bomen
De voorstad rukt op naar het hart van de stad
En alles wordt leeg, hygienisch en glad
En niemand zal meer over woningnood klagen
Alleen onze kinderen zullen dan vragen
"Wat was dat nou eigenlijk: Oud Amsterdam?"